Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet werk en inkomen kunstenaars

 

Artikel 7 Vermogen
1
Onder vermogen wordt verstaan:
a
de waarde van de bezittingen waarover de kunstenaar of zijn gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken bij aanvang van de uitkering, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
b
middelen die worden ontvangen in de periode waarover uitkering is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 5 of 6.
2
Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
a
vermogen noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar;
b
bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van de kunstenaar of zijn gezin, noodzakelijk zijn;
c
het bij de aanvang van de uitkering aanwezige vermogen, voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid;
d
spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin uitkering wordt ontvangen;
e
het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 9, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 42.000,00 [Red: per 1 januari 2009: € 46.100,00] ;
f
vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdelen i en j.
3
De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde vermogensgrens is:
a
voor een alleenstaande: € 4.975,00 [Red: per 1 januari 2009: € 5.455,00] ;
b
voor een alleenstaande ouder: € 9.950,00 [Red: per 1 januari 2009: € 10.910,00] ;
c
voor de gehuwden tezamen: € 9.950,00 [Red: per 1 januari 2009: € 10.910,00] .
4
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover uitkering is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat:
a
bij aanvang van de uitkering niet in aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel c;
b
tijdens de uitkering niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid.
5
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het tweede lid, onderdeel a.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •